Update 21 oktober

Antigeen(snel)testen COVID-19

De diagnose COVID-19 wordt in de eerste lijn gesteld op basis van een positieve PCR-test. Door de toegenomen vraag naar testen is de huidige PCR-testcapaciteit in de GGD-teststraten te beperkt om aan de volledige vraag te kunnen voldoen. Dit leidt tot knelpunten bij het snel en tijdig inplannen, testen en terugrapporteren van de uitslag van de PCR-test. Er is een grote vraag naar alternatieven in de vorm van snellere testen, ook onder huisartsen. Er zijn daarom veel vragen over de antigeen(snel)testen. In het document ‘Antigeen(snel)testen COVID-19’ kunt u hier meer over lezen. Zie ook ‘Aanvullend onderzoek’.

Voor het stellen van de diagnose COVID-19 bij personen met klachten in de huisartsenpraktijk heeft de PCR-test nog steeds de voorkeur boven de antigeen(snel)test. 

Indien u gebruik maakt van een antigeen(snel)test, dan adviseren wij het volgende:

  1. Gebruik een antigeen(snel)test alléén bij personen met klachten die kunnen passen bij COVID-19, bij voorkeur in de eerste week van ziek zijn. 
  2. Maak géén gebruik van antigeen(snel)testen bij personen zonder klachten of symptomen.
  3. Indien u een antigeen(snel)test gebruikt, let dan op de ‘randvoorwaarden voor uitvoeren van antigeensneltesten’ (zie kader onderin het document ‘Antigeen(snel)testen COVID-19’) waaronder het gebruik van een gevalideerde sneltest.
  4. Draag bij afname en verwerking van de test volledige PBM (zie Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)). 
  5. Interpreteer een positieve sneltest bij personen met klachten of symptomen als voldoende bewijs voor COVID-19; geef de bijbehorende adviezen en meld de infectie bij de GGD. Voor de maatregelen naar aanleiding van een melding van een bevestigde patiënt, zie de LCI-richtlijn COVID-19.
  6. Controleer een negatieve sneltest bij personen met klachten of symptomen met een PCR-test. 
  7. Adviseer zorgmedewerkers met klachten en een negatieve sneltest in afwachting van de uitslag van de PCR test om de adviezen van de LCI te volgen: totdat de testuitslag bekend is, moet de persoon met klachten thuisblijven. Als deze persoon koorts en/of benauwdheid heeft, dan moeten ook alle huisgenoten thuisblijven tot na de testuitslag.